Het huis des Vaders
1 UW hart worde niet
1ontroerd;
2gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij.
2 In
3het huis Mijns Vaders zijn vele
4woningen;
5anderszins zo zou Ik het u
6gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden.
3 En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo
7kom Ik weder en zal u tot Mij nemen,
aopdat gij ook
8zijn moogt
9waar Ik ben.
4 En waar Ik heenga,
10weet gij, en
11den weg weet gij.
5 Thomas zeide tot Hem: Heere, wij weten niet waar Gij heengaat, en hoe kunnen wij den weg weten?
6 Jezus zeide tot hem:
b12Ik ben de Weg,
cen de Waarheid,
den het Leven.
eNiemand komt tot den Vader dan door Mij.
7 Indien gijlieden Mij
13gekend hadt, zo zoudt gij ook Mijn
14Vader gekend hebben; en
15van nu
16kent gij Hem en hebt Hem gezien.
8 Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg.
9 Jezus zeide tot hem:
17Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus?
fDie Mij
18gezien heeft, die heeft
19den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader?
10 Gelooft gij niet
gdat Ik in den Vader
ben, en de Vader in Mij is?
h20De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet,
imaar de Vader, Die in Mij
21blijft, Dezelve
22doet de werken.
11 Gelooft Mij, dat Ik in den Vader
ben en de Vader in Mij is; en
23indien niet, zo gelooft Mij
24om de werken zelve.
12 kVoorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij
25ook doen en zal
26meerdere doen dan deze; want Ik ga heen
27tot Mijn Vader;
13 lEn
28zo wat gij begeren zult
29in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader
30in den Zoon verheerlijkt worde.
14 Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen.
Een andere Trooster
15 mIndien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden.
16 En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen
31Trooster geven, opdat Hij bij u
32blijve in der eeuwigheid;
17 Namelijk den Geest
33der waarheid, Welken
34de wereld niet kan ontvangen, want zij
35ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij
36blijft
37bij ulieden en
38zal in u zijn.
18 nIk zal u
39geen wezen laten; Ik kom
weder tot u.
19 Nog een kleinen
tijd en de wereld
40zal Mij niet meer zien; maar
41gij zult Mij zien; want Ik
42leef en
43gij zult leven.
20 In dien
44dag zult gij
45bekennen,
46dat Ik in Mijn Vader
ben, en gij in Mij, en Ik in u.
21 Die Mijn geboden heeft en dezelve bewaart, die is het die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem
47openbaren.
22 48Judas, niet de Iskáriot, zeide tot Hem: Heere,
49wat is het dat Gij Uzelven aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?
23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen
50woning bij hem maken.
24 Die Mij niet liefheeft, die bewaart Mijn woorden niet;
oen het Woord dat gijlieden hoort,
51is het Mijne niet, maar des Vaders, Die Mij gezonden heeft.
25 Deze dingen heb Ik tot u gesproken,
52bij u blijvende.
26 pMaar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam,
qDie zal u alles leren, en zal u
53indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb.
27 r54Vrede laat Ik u,
55Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld
hem geeft, geef Ik
hem u. Uw hart worde niet
56ontroerd en zij niet versaagd.
28 sGij hebt gehoord dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen en
57kom
weder tot u.
58Indien gij Mij liefhadt, zo zoudt gij u verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen tot den Vader; want Mijn Vader is
59meerder dan Ik.
29 En nu heb Ik het u gezegd eer het geschied is,
topdat, wanneer het geschied zal zijn, gij
60geloven moogt.
30 Ik zal
61niet meer veel met u spreken;
vwant
62de overste dezer wereld
63komt, en heeft
64aan Mij niets.
31 Maar opdat de wereld wete dat Ik den Vader liefheb, en
65alzo doe gelijkerwijs Mij de Vader
xgeboden heeft. Staat op, laat ons vanhier gaan.